BLOG || In de afgelopen jaren is het besef gegroeid dat programma’s en projecten rond preventie en gezondheid eilandjes waren. Versnipperd, geen communicatie onderling, complexe financiering, te weinig lokale betrokkenheid: iedereen in het veld kent inmiddels de valkuilen. Met de publicatie van het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) en de bijbehorende financieringsregeling SPUK moet er meer samenhang en verbinding komen tussen de verscheidenheid aan programma’s en partijen om mensen gezond en vitaal te houden.
Door: Maarten Ploeg, bestuurder en programmadirecteur VitaValley
Het is een stap in de goede richting. Of het ook genoeg is? Dat weet ik oprecht niet. In een sombere bui heb ik weleens een visioen van een parlementaire enquêtecommissie die in 2040 de vraag stelt: “Waarom is er nog zoveel diabetes, wat is er misgegaan, we wisten in 2023 toch hoe we deze epidemie hadden kunnen voorkomen?” Op de plek van ‘diabetes’ kun je natuurlijk ook alle andere, grotendeels te voorkomen, chronische aandoeningen lezen.
Misschien dat we ons werkelijke vermogen om landelijk op de goede manier regie te nemen in preventieprogramma’s beter tegen het licht moeten houden. Centrale regie in preventieprogramma’s moet niet conflicteren met de kenmerken van succesvolle programma’s. Die moeten immers lokaal zijn en aansluiting hebben bij de gemeenschap, het liefst door de betrokkenheid van lokale leiders, in de moskee, in het buurthuis of in een gezondheidscentrum.
Sleutelfiguren in de wijk
Bij 2diabeat noemen we deze lokale leiders ‘aanjagers’. Daarmee bedoelen we lokale sleutelfiguren die in hun eigen wijk medestanders verzamelen en actief aan de slag gaan met het op gang brengen van een gezonde beweging in de wijk. Wat ik door het meelopen in de wijken vooral geleerd heb, is dat wij die aanjagers – als we ze gevonden hebben – helemaal niet hoeven te vertellen wat ze moeten doen. Ze doen precies wat ze vinden dat ze zouden moeten doen omschreven in alle nota’s.
Maar die aanjagers weten vaak niet de weg te vinden bij de gemeente. Daar zitten mensen van de programma’s, de initiatieven, het beleid, de financieringssystematiek. Mensen van goede wil, die bedolven raken onder de voortdurende stroom van programma’s.
Het moeras van de onderstroom
Wanneer je kijkt naar succesvolle projecten met een meetbare uitkomst, dan was er soms helemaal niet zoveel nodig om een lokaal project te laten slagen. Pokon geven, noem ik het wel eens; naast lokale mensen staan en jouw kennis van structuren en financiering gebruiken om ze te helpen bureaucratische valkuilen te vermijden. Programma’s worden gemaakt in de bovenstroom met de vaste grond van protocollen, regels, ratio, beleid en controle.
Voor bottom-up transformaties moet je uit het moeras van de onderstroom in gaan, want motivatie, persoonlijke drijfveren, waarden, samenwerking en zelfvertrouwen zijn eigenlijk de succesfactoren die onmisbaar zijn. Die vind je bij de lokale leiders, de aanjagers, de mensen die de buurt kennen. Zij denken niet in complexe bekostigingsregels, maar in praktische oplossingen.
Koppelen van twee werelden
Die twee werelden effectief koppelen is denk ik de allergrootste uitdaging voor de komende jaren. Je kunt daar op twee manieren meer werk van maken. Aan de kant van de aanbieders van programma’s (indirect dus inclusief de verzekeraars en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) zou je ketenprogramma’s – vooral wanneer ze overlappen – aan de basis moeten samenvoegen. Zo hoeven 342 gemeentes niet allemaal individueel na te denken over de samenhang. Nu is het nog te vaak een loterij. Een aanbieder van een programma heeft een kwartier om het te presenteren aan een gemeenteambtenaar die (terecht) niet altijd begrijpt waarom er meer programma’s voor hetzelfde aandachtsgebied zijn en wat ze met elkaar te maken hebben. Dat vraagt samenwerking, opschuiven en inschikken van alle losse programma’s. Maar het biedt ook veel kansen om samen belangrijke punten als effect-monitoring en coördinatie in de wijken veel eerder en beter aan te pakken.
Dat een bottom-up aanpak vanuit de wijken het meest effectief lijkt, is een overtuiging die steeds meer terrein wint. Het besef dat niet ieder voor zich met zijn eigen programma bij de gemeente langs moet gaan, maar bij de lokale leiders, is er nog niet overal. We kunnen evenmin goed overweg met de balans tussen enerzijds strikte regels voor financiering van preventieprogramma’s en anderzijds de flexibiliteit – en soms zelfs oncontroleerbaarheid – die nu eenmaal inherent is aan werken met aanjagers die werkbare, creatieve en slimme ideeën hebben voor de lokale gemeenschap die ze zo goed kennen.
Hoe kan ik jou helpen?
Wat is daarmee de meest effectieve manier om te ontdekken wat er werkelijk speelt in wijken, zodat je daarop kunt inspelen om programma’s te laten beklijven? Je hoeft eigenlijk alleen maar een eenvoudige vraag te stellen aan de beoogde doelgoep: hoe kan ik jou helpen met dit plan? Hier, in deze wijk, in deze gemeenschap. En vooral goed te luisteren, zonder direct een oordeel te hebben over de eventuele formele obstakels. Die zijn met goede wil immers altijd oplosbaar.
Op de simpele vraag krijg je meestal wel een duidelijk antwoord vanuit de wijk zelf, mits je natuurlijk goed luistert. De vraag is alleen hoe het ‘aanbod’ dan reageert. Volgens mij is het juist dan niet zo simpel, want top-down en bottom-up moeten hier matchen. Tijd voor reflectie?
Meer lezen?